Atlas-210, Atlas -210x, Atlas-215x

Informatie & Modificaties

  Schema's overgetekend en foto's toegevoegd.

Mijn Atlassen zijn zonder noise blanker (NB).

INLEIDING

Een bevriende zendamateur leende mij een Atlas-215x transceiver om mee te spelen en eventueel te "verbeteren". Dat model bestrijkt de 160/80/40/20/15 m banden. Het zijn geschikte back-up transceivers, eenvoudig van opzet, gemakkelijk te bedienen en repareren. Verder is van belang dat zij een rustige ontvanger zonder voorversterker hebben en bij ontvangst slechts 150 mA verbruiken als de schaalverlichting uitgeschakeld is. Als LEDS aangebracht worden als verlichting dan is het gebruik met verlichting ongeveer 160 mA! In geval van nood kan men ongeveer een etmaal lang van een autoaccu gebruik maken.

Er zijn twee minpunten: de AGC kan beter en de eindtransistors begeven het nog wel eens. Dat laatste komt hoogstwaarschijnlijk door een te hoge omgevingstemperatuur of oscilleren van de eindtrap.

Voor zover ik mij dat herinner waren de serie transceivers van ATLAS Radio, INC. de eersten die uitsluitend uitgerust waren met halfgeleiders en een output hadden van meer dan 50 W. Dat was in het begin van de zeventiger jaren iets bijzonders omdat andere fabrikanten nog drie buizen in de zender monteerden, een stuurbuis met twee eindbuizen!

Het tijdelijk ter beschikking krijgen van zo'n goed oud setje gaf mij de gelegenheid om alle plus en minpunten te ontdekken. Een Atlas stond al jarenlang op mijn verlanglijst maar was nog niet voor een schappelijke prijs van eigenaar veranderd. Door het spelen met de geleende set ging ik met meer enthousiasme naar zo'n apparaat uitkijken. Er werd een Atlas-210 (80/40/20/15/10 m) via eBay in de VS gevonden en 10 dagen later per luchtpost thuis bezorgd, vrachtprijs $34.35! De douaneregels zijn vreemd, nu waren er geen bijkomende kosten en een andere keer moest invoerrechten en BTW betaald worden over het aankoopbedrag plus vrachtprijs. Denk daaraan als u iets koopt buiten de EUR gemeenschap! Nog later kwam er een Atlas-210x bij. De set werd aangeboden met de vermelding dat een gedeelte van de eindversterker ontbrak. Er was echter meer aan de hand, van alles was ontregeld en de ontvanger werkte en werd dan ineens stokdoof en vice versa. Ik heb veel tijd moeten besteden aan het zoeken naar deze intermitterende fout. Het lag aan het IF kristalfilter. Nadat het geopend was bleek één kristal defect te zijn. Een opgedampt spoortje van het kristal naar de aansluitpennen was haardun geworden. Dat werd gerepareerd met zilverlak dat gebruikt wordt om printspoortjes te herstellen. Nadat het kristal en vervolgens het filter dicht gesoldeerd waren bleek het euvel verholpen te zijn. De set werkt nu fb!

Een paar jaar erna kwam ik in het bezit van een sloopset. Er was van alles mee uitgehaald maar bevatte voldoende componenten om als reserve te dienen. Wonder boven wonder deed de eindversterker het ook nog!

Vele jaren later werd bij toeval een 215x op de vlooienmark in Rosmalen "ontdekt" en gelijk maar aangeschaft. Het was een "totaal pakket" met handboek, mobileslede en buitenboord kristaloscillator

Het voordeel van alle aankopen is, dat er nu diverse uitvoeringen van de printen aanwezig zijn, zodat er een onderlinge vergelijking mogelijk is van types, A, B C en zelfs van D. Zodoende heeft men meer zicht op de modificaties die er geleidelijk toegepast werden.

Algemene Informatie, Advies en Kleine modificaties

In dit hoofdstuk worden informatie en aanbevelenswaardige veranderingen behandeld. Daarna volgen beschrijvingen van wat complexer modificaties. Alle Atlassen doen het goed als ze op de juiste wijze afgeregeld worden en de hier gepubliceerde wijzigingen zijn niet beslist noodzakelijk. Eventueel kan het nodig zijn om de contacten van de bandschakelaar in de VFO opnieuw te solderen. Oordeel zelf wat u wel of niet wilt aanbrengen. Omdat op de originele printen de waarde of nummering van de componenten niet altijd overeenkomt met geleverde schema's, kunnen sommige modificaties in dit artikel niet meer nodig zijn voor uw apparaat. Ter informatie: in mijn Atlassen werden één of meer van de volgende werkzaamheden verricht:

VFO werd stabieler door opnieuw solderen en verbeterde montage.

Een post mixer versterker aangebracht.

Mixer diodes werden vervangen door Schottky typen.

AGC verbetert door dubbelfase gelijkrichting van het LF signaal.

Beter elektrisch contact gemaakt van de PA (PC500, 520) met het chassis.

De PA met een paar mods afgeregeld op niet meer dan 100 W zendvermogen van 15 tot en met 80 m.

De microfoon plug vervangen door een 4 pin type met extra spanning voor b.v. een electret type.

De lampjes vervangen door 2 heldere, zuinige en onverslijtbare LEDs (1 × trommelschaal, 1 × meter).

(de ontvanger trekt dan maximaal maar 16O mA!).

Het 10 m bereik omgezet in het 17 m bereik.

Het inbouwen van een speech processor met een DSB HF begrenzer

Breng in elk geval de modificatie van een verbeterde AGC regeling door dubbelfase gelijkrichting aan, want het verschil met het originele systeem is bij sterke signalen goed te merken.

SCHEMA & MANUAL

Bijna alle schema's werden met sPlan overgetekend, maar ter vergelijking staan de originele schema's erbij. De componenten werden op een andere en naar ik hoop overzichtelijker wijze neergezet dan op de originele schema's. De laatste werden met software zo goed mogelijk leesbaar gemaakt.

Qua schema's is het bij Atlas een rommeltje, want delen van schakelingen en printontwerpen zijn vaak zonder enige indicatie veranderd. Verder blijken dezelfde componenten in de diverse typen sets op het schema een ander nummer of waarde te hebben. Ook toegevoegde of weggelaten weerstanden en condensatoren werden "vergeten" om in te tekenen.

Bij voorbeeld: De aansluitpennen van PC-300A zijn genummerd van 1 - 22 en dezelfde pennen zijn bij PC-300C genummerd van 22 - 1! Ook waren er twee PC-200C insteekprinten, waarvan de ene niet gemodificeerd was en de andere voorzien was van de laatste wijzigingen.

Vergelijk schema's dus goed met elkaar. Er is één duidelijk voordeel: alle eerdere of latere insteek printen kunnen in elk apparaat uitgewisseld worden!

In mijn Atlas-210 waren op PC-100A zelfs twee 4.7 Ω weerstanden gemonteerd terwijl dat 4.7 kΩ moest zijn; dat is een factor 1000 verschil! Controleer met behulp van mijn tekeningen of alles klopt met het schema in uw handboek of bestudeer de desbetreffende print. Voor de duidelijkheid zijn de typenummers van de hier gemodificeerde printen tussen haakjes in de kop van het onderwerp vermeld; bij voorbeeld: (Atlas-215x = PC120B). Het kan dus zijn dat uw PC100–(?) in detail afwijkt maar dat de desbetreffende modificatie aangebracht kan worden. Inmiddels bezit ik ook een originele handleiding en de gescande schema's in dit artikel zijn daarvan afkomstig.

Een duidelijk leesbare gebruiksaanwijzing vindt u op http://www.qsl.net/on6ab. OM ON6AB heeft de moeite genomen om met een aantal programma's tekst en schema's te bewerken en alles ziet er beter en scherper uit dan andere handleidingen op internet.

VERSCHILLEN

Als het frequentiebereik buiten beschouwing gelaten wordt, is een Atlas-210 een ouder ontwerp dan een Atlas-210x of Atlas-215x. In model 210 ontbreekt bij voorbeeld een SWR bescherming van de eindtrap en de schaal en S meter hebben een andere kleur en bereik. In nog oudere Atlas typen zit een andere VFO schakeling. De middenfrequentie is 5520 kHz maar er zijn ook sets geweest met een IF van 5645 kHz. Later werden schakelingen in detail gewijzigd of uitgebreid en afstembare in en uitgangskringen werden gedeeltelijk vervangen door vaste kringen met ringkernen of zuig en sperkringen werden toegevoegd. In latere versies werden de ringkernen op voetjes gemonteerd en de schaal liep van 0 tot 500 kHz in plaats van 0 tot 350 kHz. Zo kregen de types de toevoeging "-x". Van de hier behandelde sets was de stabiliteit van de VFO's niet gelijk. Het Atlas-210x model was het beste en zo goed dat een stabilisator eigenlijk niet nodig was. De Atlas-210 staat qua stabiliteit op de tweede en de geleende Atlas-215x op de derde plaats. Echter mijn eigen laatste Atlas-215x was direct al weer beter dan de 210x.

PAS OP!

Hier volgt een waarschuwing (van Herman Finkers voor de scheepvaart: "Pas op!), in de OFF stand staat er nog steeds de volle voedingsspanning op de eindtrap (PC-500) en print PC-100/120, alleen de rest van de transceiver wordt afgeschakeld. Denk daaraan als u bij voorbeeld experimenteert of op een accu werkt. Ook als u printen verwijderd of aanbrengt schakel dan een voeding volledig uit.

Als de schuifschakelaar linksonder in de verkeerde zijband "OPP." staat, dan is er in de stand CW geen output (draaggolf). Overtuig u van de juiste stand van de schakelaar voordat u denkt dat de eindtrap defect is!

CONNECTOR 12 V–13.8 V

 

De aansluiting voor de voedingsspanning is gemaakt voor een insteek slede of console & PSU waar de set in past en automatisch aan de achterkant de noodzakelijke verbindingen maakt. De mogelijkheid werd bekeken of het voeden ook met een ander type DC plug kon, maar alles is zo compact gebouwd dat de operatie in de binnenkant mogelijk teveel schade met zich mee zou brengen. Met een U-vormig aluminium profiel werd een voedingsplug met zekering en beveiligingsdiode gemaakt. Het voordeel van dit product is dat het originele pluggen systeem aan de achterkant kan blijven zitten.

Op de foto ziet u een goudkleurige diode en een blauwe 15 A zekering. Deze combinatie is een bekende beveiliging voor het bij vergissing ompolen van een voedingsspanning. Als dat toch gebeurt loopt er een kortsluitstroom door de diode en de zekering piept door. Zo'n beveiliging lijkt overbodig maar tijdens experimenteren ben je gespannen en benieuwd naar het resultaat. Dan is een verkeerde handeling zo gedaan en ik spreek uit ervaring want hier is ook wel eens het zwarte stekkertje in een rood stekkerbusje etc. gestoken.

REPARATIE TROMMELSCHAAL

De schroef van de trommelschaal wordt dikwijls te sterk aandraait en dan barst het kunststof op verschillende plaatsen. Alle 5 trommels die hier de onderzocht werden, waren niet meer onbeschadigd.

Als men van een 22 mm diameter verwarmingsbuis een stukje (ring) afhaalt met een pijpensnijder, dan past dat precies over het ongeveer 18 mm diameter middenstuk. Men tapt een 4 mm schroefdraad en dan wordt de ring met twee componenten lijm aan de trommel vastgemaakt. De trommel met schaalverdeling kan nu steviger bevestigd worden en de nieuwe constructie voorkomt verder barsten van het kunststof.

 

De schaalverdeling klopt behoorlijk goed met de werkelijke frequentie als u experimenteert met de montage van de trommelschaal op de as. Het gaat om het rode streepje op de frontplaat ten opzichte van de nul op de schaal. Voorbeeld: bij de ene set moet dat precies lijnen en bij een ander klopt het wanner het rode streepje meer of minder links van de nul komt te liggen. Het zal duidelijk zijn dat daarna de schaal geijkt moet worden door aan de kerntjes van de oscillator te draaien.

STABILISATOR ONTKOPPELEN OF VERVANGEN

Een gedeelte van de transceiver, onder andere de VFO, wordt gestabiliseerd met een spanning van ongeveer 10 V door een emitter volger met zenerdiode.

In latere versies doet men dat («fig) met een 6 V driepoot stabilisator plus zenerdiode van ± 2 V of ± 3.6 V. In schema's ziet men dan een spanning van 8 V of van 10 V staan, let daar op! Zo'n diode kan een behoorlijke ruisbron zijn en dat kan nog erger worden door versterking in de transistor of stabilisator. Als voorzorgsmaatregel («fig) werd het systeem ontkoppeld. In het verleden heb ik wel eens een vakantieganger met een spoor van FM modulatie uit zijn Atlas gehoord. De voeding betrok hij uit een accu. Nu is het duidelijk hoe dat kwam. De driepoot heeft een voeding nodig die 3 V hoger ligt dan de te stabiliserende spanning. Hier dus 3 + 6 + 3.6 = 12.6 V. Tijdens de pieken van zijn modulatie daalde de accuspanning beneden dat niveau. Het was beter gegaan als hij de stabilisator had vervangen door een "low drop" type.

VFO

Na het afregelen van uitsluitend direct toegankelijke componenten was de ontvanger gevoelig, schaal en kristal calibrator kloppend. Met enige oefening is een afstemming met een nauwkeurigheid van kleiner dan 1 kHz te bereiken. De VFO kroop in het begin maximaal ongeveer 400 Hz en was na een opwarmperiode van een half uur behoorlijk stabiel bij kamertemperatuur.

Van de hier behandelde sets was de stabiliteit van de VFO's niet gelijk. Het Atlas-210x model was het beste en zo goed dat een stabilisator eigenlijk niet nodig was. De Atlas-210 staat qua stabiliteit op de tweede en de geleende Atlas-215x op de derde plaats. Echter mijn eigen laatste Atlas-215x was direct al weer beter dan de 210x.

Zonder ooit een Atlas van binnen gezien te hebben werd eraan gedacht om een VFO stabilisator van wijlen PAØKSB in te bouwen. Nu zo'n setje rustig bekeken kon worden, bleek dat er niet al te veel ruimte over was. Om toch een plek vrij te maken zal de luidspreker weg moeten of door een kleiner type vervangen dienen te worden. De grote elco die eronder gemonteerd is kan plaats maken voor een veel kleiner moderner type.

Inmiddels werd meer ervaring opgedaan en bleek dat mechanische oorzaken de stabiliteit behoorlijk kunnen veranderen. De VFO heeft geen vaste frequentie maar is voor elke band weer anders. Daarom bepaalt de contactweerstand van de bandschakelaar binnen het VFO compartiment mede de stabiliteit van de schakeling. Ook de draad naar de trimmer van de DIAL SET kan instabiliteit veroorzaken. Als u aan de band of bereikschakelaar draait of de frontplaat iets naar binnen drukt en de frequentie verschuift behoorlijk, dan is ergens een contact of verbinding niet meer goed. Hier werd veel verbetering in stabiliteit bereikt door de draad naar de trimmer aan beide kanten opnieuw te solderen. Verder werd dat ook gedaan met alle lipjes van de schakelaardekken in de VFO ruimte en aan het dek tegen aan buitenkant.

Bij het draaien aan de bandschakelaar kwamen in mijn set de hiernaast (fig») gemarkeerde draden tegen de afgevlakte as. De veroorzaakte een geringe verandering van capaciteit zodat bijna altijd de frequentie hoorbaar verschoven was als snel van de van de ene naar de andere band geschakeld werd. Verbuig de draden zodanig dat zij nimmer contact hebben met de as.

Standaard procedure van mij is het aanbrengen van siliconenspray op alle schakelaars. Met een wattenstaafje of penseel wordt dat over de glijcontacten aangebracht. Door alle gemelde maatregelen is nu bij kamertemperatuur de VFO zo stabiel, dat een lopend QSO gevolgd kan worden zonder bij te stemmen.

Overigens aan de VFO van mijn Atlas-215x heb ik niets gedaan omdat het goed werkt en zelfs bij het op en neer schakelen van de bandschakelaar komt de frequentie weer keurig terug op de ingestelde waarde.

AFREGELEN LSB & USB OSCILLATOR (IF = 5520.3–5523.0 kHz)

Oppik lusje.

DJ9PK heeft de banddoorlaat («fig) van zijn filter gemeten.

Beeld op mijn spectrumanalysator

Het IF kristalfilter is een zeer goed 8 polig laddertype. Volgens de handleiding moet de draaggolf oscillator op 5520 kHz en 5523.3 kHz afgeregeld worden met respectievelijk C603 (NORM. SB) en C602 (OPP.). Dat kan het gemakkelijkste met een doorlopende 0–30 MHz ontvanger van een moderne andere transceiver. Maak van draad een oppik lusje aan een plug (fig») en verbindt dat via een coaxkabel met de ontvanger. Houdt dat lusje dichtbij de draaggolf oscillator. Regel de desbetreffende trimmers af op een duidelijk hoorbare zero beat van de ontvanger op 5520 en 5523.3 kHz.

Door DJ9PK werd van een filter (Fa. W. van Buuren Phoenix, Arizona) uit een gesloopte Atlas de bandbreedte gemeten. Zijn bevindingen stemmen grotendeels overeen met de grafiek van het filter zoals dat in de "INSTALLATION OPERATION AND MAINTENANCE" handleiding staat afgedrukt. Een snelle meting met mijn spectrumanalysator, waarbij het filter aan de in en uitgang belast werd met 1 kΩ, leverde ongeveer hetzelfde plaatje op als dat van de Duitse zendamateur.

AFREGEL VOLGORDE

PC-100.

PC-100.

PC-100.

PC-200.

Omdat deze transceivers kennelijk met zo weinig mogelijk componenten ontworpen werden, zijn veel delen van de schakeling zowel voor ontvangst als zenden in gebruik. Dat is zeer economisch maar heeft het nadeel dat als er ergens iets verandert, dat meteen op een andere plek te merken is.

Voor het goed balanceren van de draaggolf is het aan te raden om op PC-100 tussen de eerste mixer en L102 de nevenstaande (fig») componenten aan te brengen of te veranderen. Vervang eventueel R104 door een 1 kΩ trimweerstand. In latere versies van PC-100 blijkt dat een vaste weerstand van 330 Ω toch een juiste keus is zodat u waarschijnlijk geen trimpot hoeft te plaatsen.

Door het gestoei met 4 × Atlas210x en 2 × Atlas 215 ben ik tot de volgende wijze van afregeling gekomen.

Stap 1: balanceer in het 3.5 MHz bereik de draaggolf op PC-100 met C103 en R101. Verwijder daartoe de microfoon en draai de MIC. GAIN linksom op nul. Sluit de set aan op een dummy load en plaats de mode schakelaar in de stand TRANS. Beluister op een ernaast staande ontvanger de draaggolf en lees de S meter af. Draai nu beurtelings aan C103 en R101 net zolang tot de S meter niet meer lager komt. U kunt de draaggolf ook zichtbaar maken op een scoop en afregelen op een minimum balk.

Stap 2: verwijder de dummy load, zet de bandschakelaar op 14 MHz, de mode schakelaar op CAL en draai de schaal naar 14.200 MHz. Zoek het signaal van de calibrator op en lees de eigen S meter af. Draai nu aan de kern van L103 op PC-100 en regel af op maximum aanwijzing van de S meter. Herhaal daarna stap 1.

Stap 3: als R104 op PC-100 vervangen is door een trimweerstand, ga dan als volgt te werk: geef met een meetzender een S9 (50 µV) signaal en draai daarna de RF GAIN volledig tegen de klok in terug. Regel nu R104 af op minimum uitslag van de S meter.

Met een scoop kunt u het anders doen. Bekijk het SSB signaal en draai de MIC. GAIN op maximum. Met het flink blèren in de microfoon zult u geen of bijna geen dynamiek zien. Regel R104 af zodat er ook duidelijk pieken in de modulatie te zien zijn met weinig of geen begrenzing (clipping).

Stap 4: de invloed van spoel L201 op PC-200 kan op elke band weer anders zijn, vooral op het uitgangsvermogen bij 10, 15, en 20 m. Zet de mode schakelaar op CW, de bandschakelaar op 21 en de schuifschakelaar op NORM. SB. Draai de MIC. GAIN op maximum en lees het vermogen af op uw dummy load of op de meter van uw set. Draai de MIC. GAIN zover terug dat de output net terugvalt van maximum. Regel nu de kern van L201 af op maximum output.

Omdat de output van de VFO op elke band anders is, zal de rest draaggolf niet overal gelijk zijn.

Voor het afregelen maakte ik een trimsleutel (fig») van een kunststof staafje van ongeveer 2 cm. Tussen duim en wijsvinger werd met wat gepriegel aan de kern van L103 gedraaid.

Grote invloed op AGC, ALC en de S meter heeft de waarde van R15 (fig») op PC-300. Deze weerstand heeft niet op alle typen PC-300 dezelfde waarde. Een weerstand van 1.5 kΩ voldeed bij mijn apparaten goed.

 AFREGELEN PC900

 

Chirurgie

tang

Het afregelen van de "transmitter input filters" (PC-900) moet eigenlijk met een spectrumanalysator gedaan worden. Zelf deed ik het door te zorgen dat aan de bandgrenzen het zendvermogen iets terug viel. Bij print PC-900A ontbreekt het bandfilter voor de 10 m band want dat zit bij mijn Atlas-210 op het chassis ("PC-900A") gemonteerd tussen het kristalfilter en PC-900A. In een later stadium werd een afregeling herhaald met behulp van een spectrumanalysator en het bleek dat de voorgaande methode goed bruikbaar was.

Het 10 m bandfilter was aanwezig op print PC-900B van een Atlas-210x. Toegang tot beide printen voor het afregelen van de bandfilters heeft men door het tijdelijk aanbrengen van een haakse verloop connector om print PC-100 of PC-120 90° om te klappen. Dat had ik niet en daarom werd met een chirurgie tang als trimsleutel de klus voorzichtig geklaard.

INSTELLING RUSTSTROOM PA (Atlas-210 = PC500, Atlas-215x = PC520) (ontwerp op G3YXM's site)

De instelling van de ruststroom in deze eindversterker heeft het nadeel dat het nogal temperatuurafhankelijk is. Vaak ook kunnen vele van dergelijke eenvoudige schakelingen niet de gewenste basisstroom leveren als de versterker volledig uitgestuurd wordt. Het gevolg is dat er een min of meer klasse C instelling ontstaat en zo'n PA niet meer lineair werkt. Een beter ontwerp dat gewoonlijk door mij gebruikt wordt is te zien in het artikel HF PA met VHF.. Als dat stabilisatie systeem in de Atlas komt, moet er behoorlijk aan de originele printontwerp gesleuteld worden. Een andere schakeling afkomstig van G3YXM's site werd getest en deed het goed. Na bestudering van de PC-500 print bleek (fig») dat er een mogelijkheid was om zijn ontwerp aan te brengen zonder printsporen te veranderen of te beschadigen.

 

De extra transistor werd met koelpasta omgekeerd op Q506 gemonteerd.

De basis van de regeltransistor Q506 (2N5490) moet los gesoldeerd worden van het printspoor. Buig het pootje naar boven. Het printspoor wordt nu massa gemaakt door dat met een draad aan een massapunt te verbinden. Soldeer de aansluiting van de twee diodes (D501 & D502) los en verwijder een eventuele 100 Ω weerstand van het printspoor. In mijn originele schema ontbreekt deze weerstand maar hij was wel op de print gemonteerd parallel aan de in serie geschakelde diodes D501 en D502. De aansluiting wordt daarna aan de andere poot van de potmeter gesoldeerd. De extra PNP transistor (2N2905 of een ander universeel type) werd omgekeerd op Q506 gemonteerd. Om beide halfgeleiders op gelijke temperauur te houden heb ik voor de zekerheid koelpasta aangebracht. Door montage aan de andere componenten wordt de transistor op zijn plaats gehouden. Met de bijgevoegde tekening en schema is deze modificatie gemakkelijk aan te brengen. Voor de duidelijkheid zijn twee ontkoppelcondensatoren (10 nF) in het montageplan en op de foto weggelaten. Meestal is bij het opwarmen van de eindtorren een nog betere stabilisatie te bereiken door voor een goed thermisch contact de diodes (D501 en D502) op Q504 en Q505 te monteren. Breng koelpasta aan voor een optimale overdracht van de warmte. Omdat met G3YXM's schakeling de ruststroom verrassend stabiel bleef bij het warm worden van het koelblok, werden de diodes niet verplaatst. Het vermoeden bestaat dat er een temperatuur stabiliserende werking ontstaan is door het omgekeerd monteren van de PNP transistor op de originele regeltransistor Q506. De laatste volgt via het koelblok de temperatuurveranderingen van beide eindtransistors. Met deze stabilisatie schakeling is de ruststroom ook beter op een gewenst niveau in te stellen.

De ruststroom van mijn PA's werden met ingedrukte PTT ingesteld door het totale verbruik van de set zonder verlichting met R515 af te regelen op een stroom van 800 mA.

EINDVERSTERKER (PA)

De fabrikant stelde dat het uitgangsvermogen 25% kan afwijken. Sommige sets leveren 80 W terwijl anderen er 100 W uit gooien. Dat zijn normale toleranties van de eindtransistors en de meeste apparaten zouden ongeveer 90 W kunnen leveren. Het verschil in output komt waarschijnlijk ook omdat er door de fabrikant voor Q504 en Q505 transistors gemonteerd waren van het type: CTC 2545, CTC A50-12, CTC S70-12 of MOTOROLA SRF3795!

Atlas210x (2 × S70-12).

Terugkoppel winding.

Atlas215x (2 × CD2525).

De versterkers die hier de revue gepasseerd zijn, waren uitgerust met genoemde types zodat daar ervaring mee opgedaan kon worden. Om hier een optimaal resultaat te behalen werd er met diverse versterkers geëxperimenteerd en van een paar zijn de veranderingen met het behaalde vermogen per band in de schema's weergegeven.

Bij twee sets van het type 215x ging de eindtrap op 160 m oscilleren als een antenne werd aangesloten en de PTT schakelaar ingedrukt werd. De versterking op die band was kennelijk te hoog en dat werd mede getemperd door een extra terugkoppelwinding op T502 en het toevoegen van twee weerstanden.

Als Q503 (RCA 40446) het begeeft, heeft men een probleem want het vervangen door een ander type gaat ten koste van het zendvermogen boven ongeveer 20 MHz. Verder in dit artikel komen experimenten en testen met andere transistors voor Q503, Q504 en Q505 aan bod.

De collectorstroom wordt gemeten door het circuit dat bestaat uit L505, R516 en R517. Omdat R516 (330 Ω) een te kleine waarde heeft slaat de meter bij een aantal sets ongeveer 30 % teveel uit. Het bleek dat met R516 = 910 Ω (fig») de meter gecorrigeerd was. Als u beschermingsdiodes over de meter aanbrengt, ontkoppel die dan goed want anders is de schaal niet kloppend te krijgen.

He laatste deel van dit artikel gaat over experimenten met andere transistors.

KOELING EINDVERSTERKER

Bij veel eigenaren, vooral in de USA, hadden de transistors Q504 en Q505 in de eindtrap geen lang leven. Dat kwam naar mijn mening door het te kleine koelblok. Bij kamertemperatuur wordt dat al behoorlijk warm tijdens een lang QSO. Het setje werd veel mobiel gebruikt bij zomerse omstandigheden in een opgewarmde auto met ook nog een flink opgedraaide microfoon versterking. Daarmee nam de gemiddelde belasting toe bij toch al een hoge temperatuur en dat was teveel voor de transistors. Gebruik in vergelijkbare omstandigheden beslist een ventilator om uw dure halfgeleiders heel te houden.

EXTRA DRAAD MINPOOL (Atlas-210, Atlas-215x)

De kast met koellichaam van de versterker is van zwart geanodiseerd aluminium en dat heeft goed isolerende eigenschappen. Daarom is de minpool van de voeding uitsluitend via de bevestigingsschroeven met de PA verbonden. Samen met de toch al dunne pluspool draad vindt er een behoorlijke spanningsval plaats. Het zou mij niets verbazen als het soms spontaan oscilleren van de versterker mede veroorzaakt werd door deze slechte verbinding. Het is mogelijk dat de gelijkstroom geheel of gedeeltelijk gaat via de mantels van de coaxkabels aan de in en uitgang. Zo ontstaan ongewenste retourstromen. Een betere verbinding ontstaat door een dikke draad te monteren van het midden (emitter) van beide eindtransistors via een al aanwezig gat naar de soldeerlip van de minpool aansluiting aan de binnenkant van de kast.

De zwarte laag is elektrisch isolerend.

Geen of weinig elektrische geleiding.

De rand is blank gemaakt.

Nog beter is om van het deksel over de transistor eindversterker (PC-500) de zwarte geanodiseerde laag gedeeltelijk te verwijderen met bij voorbeeld schuurpapier. Maak aan de binnenkant ook de vier plekken blank waar het koelblok vastgeschroefd zit aan het deksel.

MIXERS

(Atlas-210x = PC100B, PC200B)

Een mixer werkt het beste als alle poorten belast worden met een reflectievrije (50 Ω) weerstand. Dat kan zoals eerder al vermeld is met een diplexer of een breedbandversterker die een constante input over een breed frequentiespectrum heeft. Door de trafo's van een mixer te belasten met geschikte weerstanden kan men vrijwel hetzelfde effect bereiken. Deze methode werd op deze Atlas-210x toegepast door op print PC100/120 twee in serie geschakelde weerstanden van 100 Ω parallel over L101 aan te brengen. De verbinding van C109 naar het midden van de secundaire wikkeling werd daarna losgemaakt en aan het knooppunt van de twee weerstanden verbonden.

Op sommige printen is een 47 Ω weerstand in serie met C109 gemonteerd en beide leiden naar pen 4 van de printconnector. De weerstand dient om de poort van de mixer reflectievrij belasten maar kan nu eventueel verwijderd worden.

EXTRA ONTKOPPELING

( Atlas-210 = PC100B, Atlas-210x = PC100B)

 

Een iets grotere gevoeligheid bij ontvangst kan verkregen worden door het aanbrengen van een weerstand en het beter ontkoppelen van smoorspoel L105 op PC100. Op de print moet een 15 µF voor HF ontkoppeling zorgen en dat is niet voldoende. Monteer parallel eraan een keramische condensator of nog beter soldeer aan de sporenzijde een SMD type van 22–100 nF. Vervang R107 door 470 Ω of plaats een extra 1 kΩ parallel eraan. Op sommige printen brengt een extra condensator parallel aan C112 een nog verdere verbetering van de ontvangst.

Bij PC-100D types werd door de fabrikant R104/R107 (330 Ω) vervangen door een potmeter. Doe dat ook (1 kΩ) als dat nog niet op uw PC-100 print gedaan is. Met deze extra regeling kan men de spreiding van onderdelen compenseren. Regel af op maximale ontvangst zonder dat er iets bij ontvangst of zenden staat te oscilleren.

Op PC200 werden ook twee in serie geschakelde weerstanden van 100 Ω parallel over L203 aangebracht. De verbinding van C205 naar het midden van de primaire wikkeling werd losgemaakt en aan het knooppunt van de twee weerstanden verbonden. Op sommige printen zit ook een 47 Ω weerstand in serie met C205 in het printspoor naar pen 7 van de printconnector. Ook deze weerstand kan nu eventueel verwijderd worden.

MICROFOON VERSTERKER (Atlas-210 = PC200A)

De microfoonversterker was kennelijk ontworpen voor kapsels met een hoge impedantie want aan de microfooningang zit een ontkoppelde 47 kΩ serieweerstand gevolgd door een emittervolger Q202A (CA3068) op print PC-200. De versterking is aan de krappe kant voor microfoons met een impedantie van 200–1000 Ω. Met een Heil nr. 4 & 5 moet hier de MIC. GAIN op ten minste kwart over negen staan om een behoorlijke uitsturing te verkrijgen.

Een aantal mogelijkheden om dat te verbeteren werden getest en het getoonde schema is het eenvoudigste aan te brengen. Maak C220 (2.2 µF) los van de print. Monteer de nieuwe componenten aan de koperzijde en gebruik C220 voor koppeling met printaansluiting 16. Deze verandering is een goed compromis voor microfoons zonder of met voorversterking, ook een electret kapsel geeft nu voldoende signaal af.

Meer uitgebreide Atlas-210x, Atlas-215x mods

OMBOUWEN 28 MHz » 18 MHz

Omdat de 17 m band vrijwel dagelijks open is en de 10 m door mij zelden gebruikt wordt, werd onderzocht of het veranderen mogelijk en uitvoerbaar was.

Als men het VFO schema voor 40 m nader bekijkt, blijkt dat het bereik ook voor 17 m geschikt is.

Immers 12.520 – 13.020 (VFO 40 m) + 5.250 (IF) = 17.770 – 18.270 MHz zodat het aan ons toegewezen segment 18.068 – 18.168 MHz ruim aanwezig is. Na een desbetreffende test en afregeling bleek het wijzigen gemakkelijk uitvoerbaar te zijn. In het VFO compartiment wordt van schakeldek A het contact van 28 MHz naar L403 verbroken en doorverbonden met contact 7 MHz. Bij schakeldek B aan contact 28 MHz zijn (in mijn set) 2 × 4.7 pF (C414) in serie geschakeld. Sluit een van de twee kort zodat alleen 4.7 pF parallel staat aan C415. Met deze modificatie kan met de 10 m VFO trimmer C415 zodanig getrimd worden dat 18.000 MHz overeenkomt met nul aan het begin van de schaal. Met de bandschakelaar in de stand 28.4 wordt het VFO bereik 12.750 - 13.250 MHz en de transceiver kan dan werken van 18.000 – 18.500 MHz, op de schaal 0 tot 500.

Met de signaalgenerator als zender kon nu de 17 m band gehoord worden ondanks dat er ontvangen werd met 10 m kring op PC800 (receiver input circuit). Bij zenden werd via een verzwakker de antenne uitgang op een ontvanger aangesloten en hoewel de PC900 (transmitter input circuit) en PC1000/1020 (low pass filter) ook niet op 17 m afgestemd waren, was die band ook waar te nemen. Dat waren hoopvolle redenen om verder te gaan.

Ontvanger ingangscircuit

Vervang eventueel door ± 100 pF parallel aan elke spoel.

Het aangepaste ontvanger ingangscircuit.

Definitieve montage

Toen de ontvanger ingangskringen van 10, 15 en 20 m op de grootte van de spoelen en parallel capaciteiten met elkaar vergeleken werden, verwachtte ik dat met 47 pF parallel aan C814 en C815 de 10 m de ingangskringen aardig in de buurt van 18 MHz getrokken kon worden. Er waren hier alleen 2 × 56 pf voorradig. Dat bleek, na een tijdelijke montage en het draaien aan de kernen, tot dezelfde S meter aanwijzig te leiden als de andere banden (S9 = 50 µV). Met alleen C814 = 100 pF en C815 = 100 pF zal het ook wel in orde zijn. Let op de drie aanwezige soldeerpunten waar u zonder het verwijderen van de print, toch het een en ander kan uitproberen.

Om veel werk te omzeilen heb ik bij de definitieve montage het printje op zijn plaats gelaten en de aanwezige soldeerpunten gebruikt om alles te monteren. Één poot van C815 werd als aardpunt gebruikt. Beide ferriet kernen werden bij ± 18.110 MHz afgeregeld op maximale S meter uitslag.

Vervang 16 door 24 windingen, tap op 4 windingen.

Ook het input filter van de zender werd onderzocht en er zaten 24 windingen op de 15 m en 20 m ringkernen. De 10 m spoelen hadden maar 16 windingen. Daarom werden voor 17 m beide ringkernen van de 10 m band over gewikkeld met 24 windingen met een tap op 4 windingen. Na inbouwen en afregelen op ± 18.110 MHz van beide kringen, kon al 100 W uitgangsvermogen geproduceerd worden via het 10 m low pass filter achter de transistor eindtrap. Snel werden een paar verbindingen gemaakt en beide stations, een Fransman en een Maltees, gaven goede rapporten.

Low pass filter achter de PA

Het low pass filter voor 15 m wordt voor 17 m gebruikt, 10 m is ontkoppeld

Het (LPF) van de transistor eindversterker zit verborgen achter het kastje met het koelblok. Als dat verwijderd wordt kan men bij schakeldek E van de bandschakelaar. Voor de 17 m band zou men het low pass filter (LPF) van 10 m kunnen aanpassen. Dat is nogal een klus en het kan ook anders. Wij gebruiken gewoon het LPF van 15 m ook voor 17 m. Van het schakeldek E worden de draden naar het 10 m filter los gemaakt. Daarna soldeert men draadeinden van de 10 m contacten (fig») naar de 15 m contacten.

Ten slotte werden alle veranderingen definitief en netjes aangebracht en nu werkt mijn ATLAS-210x goed op 17 m. Het uitgangsvermogen is een ruime 100 W.

Er wordt nog overwogen om een 7 MHz sperkring ergens in het ontvangerdeel aan te brengen.

VFO VOOR 160M

 

Eigenlijk was het plan om het 10 m gedeelte op te offeren voor een wijziging naar de 160 m band, maar dat leek een te complexe operatie. Achteraf gezien was dat net zo moeilijk of gemakkelijk als de ombouw naar 17 m. Voor het geval u 160 m erbij wil hebben denk ik dat de VFO gewijzigd moet worden volgens (fig») de tekening hiernaast. Het is een niet getest ontwerp dat gebaseerd is op mijn ervaring met de 17 m wijziging.

HF (DSB) CLIPPER (Atlas-215x = PC120B)

Printplaat PC120 heeft een noise blanker en is een vervanger van de PC100 serie. Een eenvoudige HF clipper kan geïnstalleerd worden door over L122 twee diodes 1N4148 antiparallel te schakelen. Bij een goede instelling van de MIC GAIN kan dat voor een tegenstation een één S-punt sterker signaal betekenen door het hogere gemiddelde uitgangsvermogen. Bovendien wordt het signaal naar de volgende versterkertrap begrensd en voorkomt oversturing. Het is mij opgevallen dat zoiets al vrij snel gebeurt bij een geringe verandering van de microfoon potmeter. Het uitgezonden signaal wordt ongemerkt breder dan eigenlijk de bedoeling is. De clipper heeft hier in feite twee taken en de instelling van de microfoon versterking is niet zo kritisch meer. In verschillende sets (o.a. TS50S) werd met succes zo'n dubbelzijband begrenzer ingebouwd. Deze clipper werkt niet op printplaat PC100 omdat er maar één IF transistorversterker in de schakeling is.

SPRAAK PROCESSOR MET EEN DSB BEGRENZER (Atlas-210x)

Dit speech processor ontwerp is geschikt voor alle Atlas types. In een NE612A (SA612A) mixer worden signalen gemengd uit een interne oscillator en van de microfoon buffer versterker Q202A (PC200). Er ontstaat een HF dubbel zijband signaal dat in een TBA120 (pin 4) gevoerd wordt naar twee door de emitter gekoppelde transistors. Zij zorgen voor het begrenzen en een interne mixer mengt weer omlaag naar LF.

Het kristal van 6.4 MHz is niet kritisch. Elke andere frequentie van 3 - 10.7 MHz is bruikbaar omdat de interne oscillator gemakkelijk op gang komt en er geen HF filters zijn. Daardoor kan eventueel de oscillator van NE612A vervallen als er al een ander HF signaal aanwezig is en op pin 6 geïnjecteerd wordt. Een goed resultaat werd bereikt door dat van de draaggolf oscillator (PC-600) te betrekken en af te takken van de pinnen 6 en 7 aan de onderkant van PC-300.

De mate van begrenzing wordt bepaald door met potmeter P de sterkte van het microfoonsignaal in te stellen. Draai dat niet te ver op, want u heeft al snel teveel begrenzing dat afbreuk doet aan de verstaanbaarheid. Als u steeds met dezelfde microfoon werkt, kan dat eenmalig gedaan worden. Ga daarna met R5 als volgt te werk: fluit in de microfoon zodat er maximaal vermogen uit de set komt en regel dan het niveau terug zodat het maximum net niet bereikt wordt. Als u een scoop heeft kunt u zelf zien tot hoever u kunt gaan zonder de set te oversturen.

Het aanbrengen van de schakeling is eenvoudig, er hoeft niets aan een van de printplaten veranderd te worden. Maak bij de frontplaat een draad los aan de top van potmeter R5 (MIC.GAIN). Dat punt is gemakkelijk te herkennen want weerstand R6 zit daar ook aan. De draad moet nu naar de top van de potmeter (P) aan de ingang van de processor. De uitgang daarvan wordt verbonden met de top van R5. Dat is alles! Gebruik bij voorkeur afgeschermd draad voor de montage van en naar de processor.

Een TBA120A of SN76660 worden (denk ik) niet meer gemaakt, maar het blijkt dat zij nog steeds nieuw (oude voorraad) te koop aangeboden worden. 

NOISE BLANKER (Atlas-215x = PC120B)

De noise blanker werkte niet goed en dat kwam volgens mij omdat op de PC120 print de schakelende transistor Q123 (2N3846) niet optimaal gebruikt werd. Mijn vorige modificatie voor dit systeem bleek bij sterke omroepzenders de ontvangstkwaliteit op de 40 m band nadelig te beïnvloeden; een veel voorkomend euvel van noise blankers. Daarom zijn op PC120 (fig») weerstand R129 (10 kΩ) en condensator C133 (10 nF) verwijderd en een 100 µH smoorspoel van Q123's collector naar basis van Q125 (2N3866) gemonteerd. Tussen collector van Darlington Q126 (MPS A12) en potmeter R127 (2.5 Cu) is een weerstand van 10 kΩ geplaatst. Nu wordt de basis van Q125 voor gelijkspanning periodiek kortgesloten. Dat gebeurt tijdens pulsvormige storingen zoals die onder andere ontstaan bij ontstekingcircuits van auto's, motoren en bromfietsen. In deze Atlas-215x is geen schakelaar aanwezig om de noise blanker uit te zetten en dit ontwerp is daarop gebaseerd. Veel beter is het om zo'n storingsonderdrukker pas in te schakelen als het beslist nodig is. De dimschakelaar kan daar eventueel voor gebruikt worden. Dit gewijzigde blanker systeem geldt alleen voor een PC120 waarbij Q126 aanwezig is. Er zijn namelijk ook PC120 board's met een noise blanker in omloop waarbij deze Darlington is weggelaten en de schakeling ook op meerdere punten anders is.

DIPLEXER OF BUFFER (Atlas-210 = PC100A, Atlas-215x = PC120B)

De balansmixer in de ontvanger is via balanstrafo L124 gekoppeld met een afgestemde kring L125 vóór de eerste middenfrequent (IF) versterker Q125 (2N3866). Volgens de huidige opvattingen is het beter om bij een diode ringmixer alle poorten met een constante (50 Ω) belasting voor het hele HF spectrum af te sluiten. Dat kan door er een breedband versterker achter te schakelen die voor genoemde frequenties een constante belasting vormt. Het kan ook met een diplexer, een passieve schakeling die voor een breed spectrum hetzelfde effect heeft.

Voor deze set werden een aantal diplexer schakelingen berekend en bestudeerd. Uiteindelijk is voor dit schema («fig) gekozen omdat bleek dat met standaard componenten een afregeling eigenlijk niet nodig was. Met een trimmer kan de seriekring 100 pF/8.2 µH eventueel afgestemd worden op de IF frequentie. In deze set was bij het afregelen 100 pF net te weinig, er moest 10 pF parallel geschakeld worden. Een vaste condensator van 100–110 pF voldoet ook want de afstemming kan "meegetrokken" worden door afregeling van L125. Daarom is in deze Atlas trimmer een 100 pF trimmer vervangen door een keramische schijfcondensator van 100 pF. Extra componenten voor deze diplexer zijn: 8.2 µH spoel en 100 pF condensator (trimmer) voor een seriekring op IF, twee belastingsweerstanden van 47 Ω en een parallelkring op de middenfrequentie met een 0.47 µH spoel en 1800 pF condensator. Volgens een aantal auteurs zou een duplexer nog beter werken als dat belast wordt door een buffer met een lage ingangsimpedantie zoals de volgende versterker. Naar mijn idee overbodig gezien het resultaat van de SWR meting.

In alle PC-100 versies kan de schakeling met J310 probleemloos aangebracht worden.

Een andere methode is het afsluiten van de IF poort met een constante belasting van ongeveer 50 Ω door middel van een breedband versterker. In de zeventiger jaren werd vaak een P8000 of P8002 type FET transistor gebruikt en als ik mij niet vergis, heeft destijds in het Duitse DL-QTC een auteur ook al eens aanbevolen om een Atlas met deze FET uit te rusten. Deze transistor wordt helaas niet meer gemaakt, maar in mijn voorraad lagen nog een paar op een bestemming te wachten. Waarschijnlijk voldoen ook 3 × J310 parallel met elk een eigen ± 82 Ω source weerstand.

Bij al mijn vroegere experimenten met een P8000 werd een ingangsimpedantie van 50 Ω bereikt met een lagere drainstroom (15-25 mA) dan meestal in veel publicaties werd aanbevolen. In deze schakeling heeft mijn P8002 een Id = 22 mA door een 27 Ω weerstand in de source.

 

Met een losgekoppelde 10 nF werd de SWR gemeten. Tot ongeveer 28 MHz was de input SWR = 1.2 en daarboven SWR < 1.5. De mixer ziet daarom een impedantie die een waarde van 50 Ω goed benadert. De trafo in de drain heeft 2 Χ 10 windingen getwist draad. Het is geen rode T50-2 ringkern van Amidon, maar een type van onbekende herkomst uit mijn rommelbak.

Ook werd geλxperimenteerd met een J310 in plaats van een P8002. In het praktische gebruik was er geen merkbaar verschil in de kwaliteit van de ontvanger vast te stellen. Let op, want nu staat er een 220 Ω weerstand (fig») parallel aan de 4 : 1 trafo. Daarmee werd de versterking verminderd en de impedantie aan de ingang constanter gehouden. Verschillende waarden van de drainstroom werden getest en daarbij bleef de input impedantie vrij constant met een SWR = 1.9. Ten slotte koos ik voor een stroom van ongeveer 10 mA met een 100 Ω weerstand in de source. Het is wel opvallend dat door post mixer versterker de gevoeligheid van de ontvanger op alle bereiken gelijkmatiger is geworden en dat geldt ook voor het zendvermogen.

De condensatoren van de afgestemde kringen in L103 hebben bij alle versies van PC100 steeds een andere waarde evenals de kleur van de regelbare kern. Als bij PC100 C105 (560pf) en C104 (2200pF) van plaats gewisseld worden, verkrijgt men over C105 een impedantie van ongeveer 200 Ω. Het circuit van de post mixer versterker is dan te vereenvoudigen door de 4 : 1 trafo weg te laten.

De schakeling is uit te breiden («fig) met een sterkteregeling via het al aanwezige R.F. GAIN systeem. Als dat teruggedraaid wordt gaat de BC547 dicht, de diodes worden geleidend en een grote capaciteit wordt parallel aan C104 geschakeld. De verhouding van de spanningsdeler C104 en C105 verandert en L103 wordt verstemd. Men kan ook stellen dat de uitgang van J310 of P8002 min of meer kortgesloten wordt. Er zijn beslist geavanceerde en misschien betere schakelingen te bedenken. Vooralsnog werkt dit ontwerp, zonder veranderingen aan de printsporen van PC-100, in de praktijk goed. Als nu en S9 signaal ontvangen wordt, kan dat met de potmeter aan de frontplaat redelijk gelijkmatig teruggeregeld worden tot een SØ niveau. Voor BC547 kan een ander universeel type ingezet worden. Omdat er verschil in stroomversterking kan zijn, moet men naar eigen inzicht wat spelen met de waarde van 470 kΩ in de basis.

 

Montage zoals een zendamateur dat vroeger deed. De oorspronkelijke schakeling kan in een paar minuten hersteld worden zonder sporen achter te laten.

PC-100A met de aangebrachte veranderingen.

Atlas-210 Mods

Behalve de nu volgende veranderingen werden er ook modificaties in een Atlas-210 aangebracht die eerder in dit artikel vermeld zijn.

MODIFICATIE NAAR 3.5–3.8 MHz (Atlas-210 = PC400A)

Mijn Atlas-210 uit de USA was kennelijk niet voor Europa bestemd want het 80- en 10 m segment loopt respectievelijk van 3.7–4.05 MHz en 28.4–29.1 MHz. De schaal gaat van 28.4–29.1 en van 0–350 zodat 15 m maar tot 21.350 MHz gaat. Met de laatste twee beperkingen kan ik leven, maar het 80 m bereik is niet voldoende voor ons frequentiegebied. De bandcorrectie trimmer op 80 m kon het bandsegment slechts maximaal 50 kHz opschuiven. Na enige probeersels met extra parallelcapaciteit bleek dat voor een correcte schaalaanwijzing er beter met zelfinductie geëxperimenteerd kon worden. Het eindresultaat ziet u hiernaast (fig»). Van de bandschakelaar werd het oorspronkelijke spoeltje naar print PC400 (VFO) vervangen door een spoel (~ 0.5 µH) met 11 windingen van 0.6 mm draad dat eerst gewikkeld werd op een 4 mm boortje. Het spoeltje wordt geschakeld met de derde aftakking gerekend van de top van L403. De ingangskringen van de ontvanger (PC900) moeten opnieuw in het midden van de band (3.650 MHz) afgeregeld worden.

AGC & S METER (Atlas-210 = PC200A, Atlas-210x = PC200B, PC300B, Atlas-215x = PC200C, PC300C)

Modificatie van AGC en S meter.

PC-200A.

Modificatie van AGC tijdconstanten.

PC-300C.

De AGC plopt bij het begin van een uitzending van een sterk station. Dat is een bekend verschijnsel van een sterkteregeling die aangestuurd wordt door detectie van het LF signaal. Een regeling met behulp van het gelijkgerichte middenfrequent (IF) signaal werkt wat dat betreft beter. Na veel experimenteren met de AGC in drie verschillende typen Atlassen, door wijzigen van componenten en onderling uitwisselen van PC-200 en PC-300, vond ik de veranderingen volgens beide bovenstaande schema's («fig) het beste werken. De aanspreek en afvaltijd van een AGC is vaak een persoonlijke keuze en u kunt dat bij andere publicaties op internet ook vaststellen. Vervangen of extra toegevoegde componenten zijn met een ster (*) gemarkeerd. Controleer of in uw set of R113 wel 1.5 kΩ is en ga na of C326 (6.8 µH) gemonteerd werd.

Verder in dit artikel wordt de AGC nog meer verbeterd door een dubbelfase gelijkrichting

PC-200C, in rood is het verschil getekend met PC-200A

De insteekprint PC-200C heeft aanmerkelijke veranderingen ondergaan ten opzichte van type PC-200A. De schakeling werkt goed en daarom heb ik er niets aan veranderd. U kunt eventueel uw "verouderde" type moderniseren. Merk op dat er veel gewijzigd is rond de aansluitpennen 11, 13, 16 en 17. Verder is het invoegen van de extra componenten niet echt een probleem. Alleen L201 (en C207) kunt u niet vervangen omdat het op PC-200C een type is met een blauwe kern. De sperkring naar pen 9 is afgestemd op 5220 kHz.

EERDERE EXPERIMENTEN MET AGC & S METER

(Atlas-210 = PC200A. PC300B , Atlas-215x = PC200D, PC300C)

In het begin werden experimenten gedaan met een Atlas-215x en Atlas-210. Toen de laatste binnen was knapte de ontvangst al op door alleen maar op print PC300 een zenerdiode van pin7 (Q301B) naar aarde aan te brengen. Op de site van G3VXM wordt een type van 5.1 V aanbevolen, maar dat was veel te weinig want de S meter kwam bij sterke zenders niet verder dan S9 + 6dB en SSB modulatie klonk dan vervormd. De opgewekte AGC spanning in Q301B werd op pin 7 te sterk begrensd door de lage waarde van de diode. Daarom werd een hogere spanning gekozen door een 5.6 V diode in serie te schakelen met een 1N4148 diode. Één diode van ongeveer 6.2 V is ook goed.

 

Op de PC300 print («fig) bij Q301B (CA3086) werd smoorspoel L310 (3.3 µH) vervangen door een 3.3 kΩ weerstand en C311 (4.7 µF) door 10 µF. Verder haalde ik op PC200 (fig») bij Q201 (MC1350P) condensator C214 (6.8 µF) weg. Het ploppen was met deze modificatie bijna niet meer vast te stellen en was een stuk comfortabeler bij ontvangst.

 

De S-meter werkte traag en na calibratie van S9 = 50 µV kwam de wijzer niet meer op nul terug maar bleef steeds bij S2/S3 hangen. Na bestudering van de diverse schema's bleek dat men in recentere printen een diode (1N4148) en weerstand (100 Ω) had toegevoegd tussen emitter (Q202E) en printpen 20. Deze wijziging werd in de Atlas-210 aangebracht en de wijzer kwam weer keurig terug naar het nulpunt, maar bij zwakke signalen kwam de meter bijna niet in beweging. Verder klapte de wijzer met een smak tegen de rechter stuitnok aan bij het overgaan van zenden naar ontvangen. Dat was te reduceren door het monteren van een schottky diode over de printpennen 20 en 22. Let op in sommige schema's van PC300 zijn de aansluitpennen andersom genummerd.

Tot slot kwamen de hiernaast getoonde (3de, 4de) ontwerpen tot stand. Dat ging niet vanzelf omdat bijna alles in deze transceiver voor zowel zenden als ontvangen werkt. Dat is slim maar soms hinderlijk want als er ergens iets veranderd wordt, heeft dat ook effect op een ander deel van de schakeling. Weerstand R315 op PC300 was zeer bepalend voor het resultaat. Bij een gelijktijdige vergelijking van hetzelfde signaal leek de aanwijzing van de S meter nu veel op dat van mijn Ten Tec Corsair II transceiver. De wijzer begon weer bij nul en had ook een uitslag bij een zwak signaal. Bij S7 en meer leek het bijna op een echte S meter. Het zenuwachtige gedrag van de wijzer kan gedempt worden door een condensator van 470 µF direct op de aansluitlippen van de meter te solderen. LA8AK werkte bij zijn leven ook aan een S meter schakeling. Zijn modificatie gaf geen aanmerkelijke verbetering toen het hier getest werd. Dit onder voorbehoud omdat bij een controle gebleken is dat een aantal stappen van de verzwakker in mijn signaalgenerator niet goed waren. Deze modificaties zijn inmiddels achterhaald door de eerder genoemde veranderingen.

EERDERE EXPERIMENTEN MET DE DRAAGGOLF OSCILLATOR

De LSB & USB oscillator moet op de flanken van de filterdoorlaat afgeregeld worden. Daarvoor kan het beste een LF generator gebruikt worden met een constante output. Heel belangrijk daarbij is dat de ALC buiten werking is. Draai de ALC potmeter geheel terug en controleer of de ALC geen invloed meer heeft. Omdat het filter aan de top veel bobbels heeft in het 1200–2000 Hz gebied die bij het overschakelen van LSB op USB niet samenvallen, gebruikte ik 280 en 1550 Hz om de oscillator af te regelen. Het filter is behoorlijk symmetrisch volgens een grafiek in een handleiding, maar is dat kennelijk niet in de schakeling!

Belast de zender met een 50 Ω dummy load of een aangepaste antenne. Begin met 1550 Hz in de NORM. SB stand. Stel de signaalgenerator in op maximum 30 mV en stuur dat signaal aan via de microfooningang. Regel het niveau af zodat er 40 W op de wattmeter staat. Ga over naar 280 Hz en regel C603 af op een output van 10 W. Ga terug naar 1550 Hz en stel vast of de output nog 40 W is. Stel eventueel het LF stuursignaal bij zodat er weer 40 W output is. Herhaal deze procedure net zo lang totdat 10 W samenvalt met 280 Hz en 40 W met 1550 Hz. Schakel dan over op de stand OPP van de mode schakelaar en volg dezelfde procedure door aan C602 te draaien. In de praktijk blijkt het filter niet zo symmetrisch te zijn zoals dat in de handleiding staat. Bij het overschakelen van NORM. SB naar OPP zal het timbre van de ruis dan ook anders klinken.

Omdat hier de afregelfrequenties van de draaggolf in eerste instantie onbekend waren werd met deze methode begonnen. Na vele afregelpogingen werd een modulatiekwaliteit verkregen die door bevriende stations als natuurlijk werd beoordeeld. Daarna werd met een ontvanger "gemeten" en zij bleken nog geen 100 Hz af te wijken van de eerder genoemde frequenties. Ervan uitgaand dat ronde getallen correct waren, werd de set afgeregeld met 5520 en 5523 kHz. U kunt uw modulatie optimaliseren door te experimenteren met 5522.7–5523.3 kHz. Op het IF filter staat 5.52–2.70 en dat bleek dan: middenfrequentie 5521.40 kHz en bandbreedte 2.7 kHz te zijn.

EINDTRAP, EXPERIMENTEN EN VERANDERINGEN (PC-500A, PC-500D, PC-520)

Voor Q504 en Q505 werden fabrieksmatig CTC CD2545, CTC A50-12 of CTC S70-12 gemonteerd!

Ter informatie worden hier originele schema's van twee eindversterkers getoond. Voor zover ik mij kan herinneren was, afgezien van het printontwerp, het PC-520 model vrijwel hetzelfde als een PC-500D. In tegenstelling tot het PC-500A type, heeft een PC-500D door Q507 een extra beveiliging tegen een slechte SWR.

Het bedradingplan van ATLAS 210x/215x.

Toen ik voor de eerste keer met een geleende Atlas-215x aan de gang ging, was hier nog maar weinig informatie over het apparaat ter beschikking. Het viel op dat het uitgangsvermogen op de laagste twee banden aan de lage kant was.  Omdat niet alle regelorganen goed toegankelijk waren, was een meer uitgebreid onderzoek nodig. Het bleek aan de eindtrap te liggen. Op print PC-500 kan een frequentie afhankelijke tegenkoppeling van transistor Q501 (MPS6514) geregeld worden met trimmer C505 (37–250 pF). Bovendien was de instelling van het eindtrapjes is nogal kritisch, vooral op de 80 en 160 m banden.

De fabrikant ontdekte dat ook en in latere versies werd de vaste condensator C505 (270 pF) vervangen door een trimmer. Later vond ik op internet een servicebericht over condensator C505. De fabrikant schreef dat het uitgangsvermogen 25% kan afwijken door spreiding in de eigenschappen van de eindtransistors. Sommige sets leveren 80 W terwijl anderen er 100 W uit gooien en het zendvermogen is kennelijk ook afhankelijk van C505. Door de onderlinge spreiding van onderdelen kon het eindtrapje wel eens oscilleren door teveel versterking op de lagere banden. Door C505 te veranderen was dat te verhelpen. Wordt R509 teveel ontkoppeld, dan kan de versterker oscilleren als er een antenne in plaats van een dummy load wordt aangesloten.

Mijn ervaring is dat het oscilleren ook al eens voorkomt met de bereikschakelaar op TRANS. DE S-meter wijst dan een hogere SWR aan. Vaak gebeurt dat instabiele gedrag ongemerkt en dat zal wel de reden geweest zijn dat bij veel van deze versterkers Q504 en Q505 de geest gaven. Het uitgangsvermogen op de andere banden neemt ook toe met een grotere waarde van C505. Als u meer vermogen op genoemde banden wenst, doe dat dan niet zonder een extra tegenkoppeling. Dat kan door het aanbrengen van één winding op T502 met naar elke collector (Q504, Q505) een 100 Ω weerstand. De stabiliteit van de versterker wordt beter en het uitgangsvermogen op 80 m wordt beperkt. De verkregen output van deze PC-500D hoeft niet representatief te zijn. Het in bovenstaande tabel bereikte resultaat werd behaald met C505 = 270 pF + 270 pF , maar uw versterker geeft mogelijk een nog beter resultaat op het bereik boven de 80 m band.

Met een 13.8 V voeding was de output:

Band

15

20

40

80

160

m

Unmod

80

80

80

65

50

W

Mod

80

100

100

100

100

W

Verder experimenteren met een extra condensator wees uit dat met 820 pF de output op alle banden bijna 100 W werd en op 160 m was dat ongeveer 80 W. Verder werd één winding toegevoegd aan de drie secundaire windingen van uitgangstrafo T503. In de tabel is het effect weergeven van beide veranderingen. Omdat de eigenaar weinig op 15 m en meer op 160 m werkte, werd in een later stadium vier windingen van dunner met Teflon geïsoleerd draad op T503 aangebracht. Hoewel het mogelijk is om zelfs tot 110–115 W output op te schroeven, is gebleken dat een schoon zendsignaal behouden blijft bij 80 à 90 W. Stel het maximum vermogen in met ALC of regel op de laagste frequentieband af op 80 W met condensator C505. Bij langdurig zenden met 100 W worden de ferriettrafo's te warm, een indicatie dat voor deze set 80 W al veel is. Wil men met meer vermogen zenden dan zijn grotere ferrietringen voor deze trafo's en andere eindtransistors aan te bevelen.

Als een versterker er op 80 m er veel uitgooit regel ik het vermogen terug. In deze versterker is dat gedaan met een extra tegenkoppeling (fig») van de stuurtrap Q503. Met een 1 kΩ potmeter en een 820 pF condensator parallel aan trimmer C505, werd het uitgangsvermogen zodanig afgeregeld dat er niet meer uit komt dan ongeveer 90 ΰ 95 W.

Als het koelblok met een ventilator gekoeld wordt, kunnen de originele Q504 en Q505 heel wat hebben. Tijdens mijn testen kon het langdurig geven van een draaggolf niet voorkomen worden, maar de ventilator heeft de transistors gespaard! Is het aan te bevelen om in een warme omgeving zoals een auto in de zon de versterker met een ventilator te koelen.

Uw versterker is beter beveiligd als u per band de ALC zodanig instelt, dat draaiend aan de ALC potmeter, het maximale vermogen per band net iets terugloopt.

PC500/PC520 MET ANDERE TRANSISTORS (Atlas-210 = PC520C, Atlas-215x = PC500/520)

Test Q503 = 2SC1969.

Test Q503 = 2SC1306 Q504, Q505 = 2SC2879.

DRIVER

Als transistor Q503 (40446) vervangen moet worden, heeft u een probleem. Het ontwerp van PC-500 was goed uitgekiend met zo weinig mogelijk (vier) versterkertrappen na het laatste bandfilter. In een Atlas wordt de versterking per trap optimaal ingesteld met het nadeel dat er bij de geringste verandering iets oscilleert. In een moderne transceiver is zo'n systeem meestal met in totaal 5 trappen uitgerust die elk ingesteld zij op middelmatige versterking. Hier werden twee eindtrapjes met defecte Q503, Q504 en Q505 onder handen genomen. De laatste twee werden vervangen door 2SC2879, maar voor Q503 werd nog geen goed equivalent gevonden. Als voor deze transistor verschillende typen CB transistors geplaatst werden, oscilleerde het versterkertje in combinatie met 2 × 2SC2879. Het gaat beter met de originele CD2545. Tot nu toe voldeden uit mijn eigen voorraad transistors een 2SC1306 en 2N3632 het beste, maar het uitgangsvermogen op 10 en 15 m was beneden peil. Bij beide transistors moest met tegenkoppeling het oscilleren onderdrukt worden. Verder werd de emitter direct aan massa gelegd. Een 2SC1969 deed het minder goed dan een 2SC1306. De laatste was een stuurtor voor het verouderde type 2SC1307. Een 2N3632 heeft het voordeel dat hij precies past in een van de schroefgaten van de originele transistor.

POWER TRANSISTOR (Atlas-210 = PC520C, Atlas-215x = PC500/520)

Twee 2SC2879 zitten in de eindtrap van een Kenwood TS50S HF transceiver en het type komt veel voor in HF lineairs en andere transceivers. Eeen TS-50 heb ik al 16 jaar en het apparaat wordt veelvuldig gebruikt voor proeven met antennes, antennetuners, dummy loads en HF lineaire versterkers. Ondanks al mijn verkeerde handelingen en montagefouten tijdens het testen hebben deze transistors alles nog steeds overleefd. Dat gaf mij de overtuiging dat zij mogelijk goede vervangers zijn van beide eindtransistors (Q504, Q505). Bovendien zijn 2SC2879's goedkoper dan oudere typen transistors die op internet als modificatie voor een Atlas worden aanbevolen. Eigenschappen: collector dissipatie 175 W/25°, levert 100 W op 10 m met 12.5 V voedingsspanning bij een minimum versterking van 13 dB!

Pas in juli 2006 ontdekte ik al surfend dat een Motorola MRF453 (niet een MRF453A) een vervanger kan zijn van de CTC 2545, CTC A50-12 of CTC S70-12 die in eindtrapjes van een Atlas voorkomen.

12.5V 28 MHz

Brand

Class

Pout

Ic-max

Gain (Gp)

MD3

Replacement for:

MRF453

Motorola

HF communication

60 W

15 A

13 dB

A50-12 CD2545

2SC2879

Toshiba

AB

100 W

25 A

13 dB

-24 dB

2SC2290

Toshiba

SSB

60 W PEP

20 A

11.8 dB

-30 dB

HF75-12

ASI

AB

75 W

20 A

13.5 dB

-30 dB

MRF454 SD1405

HF100-12

ASI

C

100 W

20 A

13 dB

-30 dB

HF50-12F

ASI

C

55 W

12 A

10 dB

-30 dB

SD1446

SGS

C

70 W 50 MHz

12 A

10 dB

?

NTE317

NTE

HF communication

70 W

15 A

13.5 dB

?

Als u weinig ervaring heeft met transistor eindversterkers dan raad ik u, gezien mijn ervaring opgedaan met 2 × 2SC2879, eigenlijk af om deze transistors in een Atlas versterker te plaatsen. Zonder de door mij aangebrachte tegenkoppelingen was het eindtrapje moeilijk stil te krijgen. Het lijkt het mij vooralsnog verstandiger om een van de originele types te verwerven of een ouder type transistor (misschien MRF453?) te monteren.

Goede vervangers zijn mogelijk: ASI type HF75-12, een Class AB & C HF Power Amplifier gespecificeerd als vervanger voor MRF454 & SD1405. Dissipatie 270 W/25°, bestand tegen een SWR = 20, levert 75 W op 10 m met 12.5 V voedingsspanning. Hetzelfde merk levert ook HF50-12F en HF100-12 maar zij zijn als klasse C getypeerd. Andere duurdere types die eventueel in aanmerking komen zijn: NTE317 en 2SC2290. Klasse C transistors kunnen vaak goed lineair werken als er voldoende ruststroom ingesteld wordt. Een SD1446 van SGS-Thomson komt veel voor in versterkers voor de CB band.

Omdat de vermelde transistors een stootje kunnen verdragen zijn zij in de tabel opgenomen, maar dat wil niet zeggen dat andere typen ongeschikt zouden zijn voor een Atlas set.

Bij wijze van experiment werden in eerste instantie de eindtransistors van een Atlas-215x vervangen om de versterker wat robuuster te maken. Gelukkig konden 2SC2879's zonder aanpassingen in plaats van de originele CTC CD2545 gemonteerd worden en was er nog maar net ruimte over voor de grotere uitgangstrafo T503. Van de laatste werd van de boven en onderkant een paar millimeter afgeslepen omdat er te weinig ruimte was tussen print en kast. Na montage in de Atlas-215x werd een voorlopige outputmeting gedaan. Later werden ook in een Atlas-210 2SC2879's geplaatst. Links een Atlas-210 met 2 × 2SC2879 en de originele breedband trafo's en rechts een Atlas-215x met 2 × 2SC2879 en groter formaat uitgangstransformator. Beide uitgangstrafo's werden voorzien van 4 secundaire windingen.

Atlas-215 2SC2879

CW

Class AB

Feedback Class AB

160 m

200 W

125 W

150 W

80 m

200 W

125 W

150 W

40 m

200 W

125 W

150 W

20 m

130 W

125 W

125 W

15 m

75 W

75 W

75 W

Het uitgangsvermogen was een verrassing want bij 12 V was het al veel en het werd 200 W bij 13.8 V! Dat komt omdat moderne HF transistors een hogere versterkingsfactor hebben dan de oudere typen. Er was echter flattopping bij SSB met meer dan 125 W uitgangsvermogen. Verder bleek dat op sommige banden een vorm van terugwerking optrad als de transceiver aan een antenne gekoppeld werd omdat vermoedelijk de nieuwe transistors te veel versterkten. Daarom (fig») werd een tegenkoppeling aangebracht van collector naar emitter. Met die maatregel waren beide verschijnselen verholpen en bij een voedingsspanning van 13.8 V kwam het uitgangsvermogen tot een niveau zoals dat in de tabel is weergegeven. En versterker met 2 × 2CS2879 kan volgens de specificaties 200 W leveren. Met maximaal 150 W bij 13.8 V/15 A is een Atlas over gedimensioneerd en daarom werd het daarbij gelaten. Eventueel is het vermogen met ALC terug te regelen tot ongeveer 50 W. Ook kan het vermogen beperkt worden tot ongeveer 100 W door bij de laatste stuurtransistor (Q503, 40582) één van de emitter weerstanden (1.1 Ω) los te solderen.

UITGANGSVERMOGEN (Atlas-210 = PC520C)

Ouput

12 V

13.8 V

Mod

2SC2879

80 m

60 W

90 W

100 W

140 W

40 m

58 W

90 W

95 W

130 W

20 m

55 W

84 W

90 W

115 W

15 m

48 W

74 W

85 W

100 W

10 m

20 W

40 W

54 W

20 W

Toen PC200A en PC300B afgeregeld waren, werd het uitgangsvermogen vastgesteld. In de tabel is te zien dat met een 1.5 V lagere voedingspanning de output met ongeveer 50% afneemt! Als u met een losse accu werkt zit u al gauw aan de opgegeven belaste voedingsspanning van 12 V. Het maximale stroomverbruik is dan 10 A en dan kunt u behoorlijk lang van zo'n voeding gebruik maken. Opgemerkt dient te worden dat de zender input tuning circuits (PC900A) nog niet waren afgeregeld. In dit setje werd dat nog uitgerust met vier afstembare bandfilters voor 15, 20, 40 en 80 m op de print. Die kringen kunnen alleen verstemd worden als de naastgelegen steekkaart PC100 met een haakse (speciale) plug uitgerust wordt. Naast PC900 zit op het chassis een toegankelijk bandfilter voor de 10 m band dat wel afgeregeld werd.

Het uitgangsvermogen op 10 m is nogal laag en vaak kan dat op één of twee banden verhoogd worden («fig) door spoelen van breedband in en uitgangstrafo's met een condensator in resonantie op te brengen op die frequenties. Dat is bij deze Atlas-210 gedaan aan de secundaire kant van T501 op print PC500. Monteer een 220 pF condensator van basis naar massa van de stuurtransistor Q503 (40582). Het effect is te zien in de tabel want de output vermeerderde op twee banden: 10 m, 40 W è 54 W en 15 m, 74 W è 85 W. Het hogere uitgangsvermogen op 40 en 80 m was al eerder bereikt door een nog betere afregeling dan de eerste keer. Bij het testen met een tweetoon generator leek het wel of de eindtrap bij laag vermogen een bepaalde drempel moest overwinnen. Dat lag niet aan de instelling van de ruststroom. Omdat over trafo T501 een 180 Ω (R513) dempingweerstand zat werd geprobeerd om de versterking van Q503 te verminderen zonder R513 en met een extra tegenkoppeling. Dat bleek een goede wijziging te zijn, de drempel was er niet meer en de output bleef vrijwel hetzelfde.

De CD2545 eindtransistors zijn goed bestand gebleken tegen een foutieve aanpassing of het ontbreken van een belasting. Waar zij niet goed tegen kunnen is een te groot stuurvermogen.

VERVANGEN MET 2SC2879

Door allerlei (langdurige) experimenten met het eindtrapje werd toch een CD2545 beschadigd want het uitgangsvermogen werd ongeveer 20% minder. Één van beide transistors werd duidelijk warmer en dat bleek ook de schuldige te zijn. Het oorspronkelijke plan om de "oude" transistors te vervangen door 2SC2879 werd uitgevoerd en het uitgangsvermogen is in de voorgaande tabel te zien. Hier werd een eerdere tegenkoppeling toegepast en dat systeem geniet mijn voorkeur.

 Een extra draad («fig) door alle ringkernen (T502) is één winding en vormt met beide 47 Ω/2–3 W weerstanden een tegenkoppeling van collector naar basis. Deze grijze draad ziet u op de foto uiterst rechts boven de windingen met blauw draad. Van belang is dat de twee weerstanden van 4.7 Ω die beide deel uitmaken van het ruststroomcircuit, parallel gemonteerd zijn of worden aan de basissen van de transistors. Op diverse PC500/520 printen zijn zij niet altijd door de fabrikant op dezelfde plek gemonteerd.

De bedoeling ervan is dat de Q van het ingangstrafootje gedempt wordt met ongeveer 10 Ω (4.7 + 4.7 Ω) zodat er minder kans is op spontaan oscilleren van de versterker en de output niet te groot wordt. Op de linkse foto ziet u aan de "kale" plek rechtsonder dat op veel printen van de PA de weerstanden aan de primaire kant van de ingangstrafo gemonteerd waren. Op mijn PC500C zijn volgens het schema verplaatst naar de secundaire tussen de eindtransistors. De oorspronkelijke onjuiste montage door de fabrikant heeft naar mijn mening veel defecte eindversterkers veroorzaakt. Als op uw PC500 deze weerstanden nog op de foutieve plek gesoldeerd zijn, is het verstandig om ze alsnog tussen basis en emitter te monteren!

De uitgangstrafo (T503) werd voorzien van 4 in plaats van 3 secundaire windingen. Het is nog niet gelukt om op 10 m er meer vermogen uit te krijgen dan 20 W zonder de schakeling drastisch te wijzigen met frequentieafhankelijke tegenkoppeling in alle trappen van de versterker. Kennelijk levert een 2SC2879 meer uitgangsvermogen dan een CD2545 maar heeft voor 30 MHz meer sturing nodig.

Q504 en Q505 werden vervangen door 2SC2879.

Verder werden in plaats van twee secundaire windingen op T501 voor een betere aanpassing drie windingen aangebracht en voor de zekerheid tijdens het experimenteren de eerste voorversterker Q501 vervangen door een 2N3866.

Het is een kleine moeite om 200 W output te halen op 40 en 80 m door bij voorbeeld de ontkoppeling van de emittor (R509) van Q501 (fig») te vergroten. In mijn Atlas-210 zat alleen een 1000 pF condensator zonder trimmer. Deze ontkoppelcondensator werd zelfs verkleind tot 560 pF om een gelijke output te verkrijgen van ongeveer 100 W op 80, 40, 20 en 15 m.

560pF//R509

80

40

20

15

10

m

Ouput

115

105

115

95

20

W

Het resultaat in de tabel werd verkregen nadat alle zender inputfilters op PC900A werden afgeregeld met behulp van een spectrumanalysator. Met zo'n meetinstrument heeft men voor het afregelen niet beslist een haakse connector nodig voor de ernaast gelegen PC100/120. In tegenstelling tot modernere uitvoeringen van PC900, heeft PC900A per band twee trimmers om de bandfilters correct in te stellen.

PLANNEN

RIT control

VFO stabilisator

CW systeem wijzigen met o.a. meeluistertoon

Het plan is nog om het volgende met een Atlas-210 te doen:

Of het ervan komt en er plaats voor is moet de praktijk nog uitwijzen, maar u ziet dat een zelfbouwer nog veel aan dit setje kan doen. Dat was ook de reden om het apparaat aan te schaffen. Zodra een project gelukt is, zal dat in dit artikel opgenomen worden.

Inmiddels is gebleken dat gezien de plaatsing van alle componenten in de kast, het erg moeilijk is om ruimte te vinden voor een meer uitgebreide modificatie. Ook is de stabiliteit van VFO in de Atlas-210x sterk verbeterd. Daarom is de VFO stabilisator voorlopig "uitgesteld".